Veelgestelde vragen
Veelgestelde vragen over adaptief gedrag en adaptieve vaardigheden
Adaptie betekent letterlijk ‘aanpassen aan’.
Adaptief gedrag is gedrag dat goed is aangepast aan bepaalde omstandigheden (zie ook: herseninstituut.nl).
Adaptieve vaardigheden zijn vaardigheden die je nodig hebt om goed in de eigen omgeving te kunnen functioneren. Dit heeft vaak ook iets te maken met wat er over het algemeen van je wordt verwacht in een bepaalde omgeving.
In de Nederlandse samenleving verwachten we bijvoorbeeld dat je met mes en vork eet. Of dat je “dankjewel” zegt als je iets van een ander krijgt. Verwachtingen verschillen per land of maatschappij, maar ze kunnen ook in de loop van de tijd veranderen. Bijvoorbeeld: in de jaren ’70 van de vorige eeuw hoefde je nog niet te kunnen internetbankieren om jezelf goed te kunnen redden. Nu is dat wel zo. Niet iedereen beheerst deze vaardigheden even goed. Het hangt af van wat iemand begrijpt (verstandelijke vermogens), wat iemand met zijn lichaam kan (fysieke vermogens) en hoe goed iemand kan zien, horen, voelen (zintuiglijke vermogens). Ook speelt mee wat iemand heeft geleerd aan vaardigheden, bijvoorbeeld door onderwijs en begeleiding door ouders of begeleiders.
Adaptieve vaardigheden kun je onderverdelen in 3 categorieën met vaardigheden die met elkaar te maken hebben:
– Conceptuele vaardigheden zijn vaardigheden die je vooral hebt geleerd op school of nodig hebt op school (taalgebruik, taalbegrip, algemene kennis zoals lezen, schrijven, klokkijken, geldbegrip, nummer besef, tijdsbesef en vaardigheden bij het aansturen van jezelf).
– Praktische vaardigheden zijn vaardigheden die je nodig hebt bij het verzorgen van jezelf en je omgeving, en vaardigheden rondom huishoudelijke taken, werk, gezondheid en veiligheid.
– Sociale vaardigheden zijn vaardigheden die je nodig hebt bij het omgaan met andere mensen, zoals het voeren van een gesprekje, helpen, troost bieden, maar ook het gebruik van sociale media.
Ja, iedereen heeft adaptieve vaardigheden, hoe minimaal dat soms ook lijkt. Ook mensen met een zeer ernstige verstandelijke beperking. Bij deze groep mensen zijn adaptieve vaardigheden minder zichtbaar en vraagt het veel aandacht en alertheid om deze te zien. Een voorbeeld van een vaardigheid bij deze groep mensen is: het maken van een bepaald geluid waarmee de persoon een bedoeling duidelijk wil maken.
Adaptief gedrag meet je met een vragenlijst voor adaptieve vaardigheden. Je hebt verschillende vragenlijsten bedoeld voor verschillende doelgroepen. Bijvoorbeeld: voor mensen met een lichte verstandelijke beperking (bijvoorbeeld de ADAPT) maar er zijn ook vragenlijsten met een verschillend doel, zoals het alleen meten en de mate van zorgvraag bepalen, of het bepalen van trainingsdoelen.
De ADAPT is ontwikkeld voor mensen met een moeilijk lerend niveau van functioneren en voor mensen met een lichte tot matige verstandelijke beperking. Het DIAG is ontwikkeld voor mensen met een licht/matige tot zeer ernstige, ernstige verstandelijke beperking.
Het grootste verschil? Het DIAG is speciaal ontwikkeld voor mensen met een licht/matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking. Vineland-3 is ontwikkeld voor mensen uit de normale populatie en wordt doorgaans gebruikt bij een (vermoeden van) verstandelijke beperking, autisme, ADD of ADHD, NAH, hoorproblemen, dementie en de ziekte van Alzheimer.
We zien dat de Vineland-3 ook in onze beroepspraktijk wordt gebruikt. Het kan, maar de Vineland-3 is niet speciaal voor ontwikkeld voor mensen met een matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking. Dat zie je als je kijkt naar de inhoud van de items en naar de normgroepen (bestaande uit personen uit de normale populatie en een paar personen met een verstandelijke beperking).
Het DIAG brengt specifiek de ernst van de verstandelijke beperking voor mensen met een licht/matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking in beeld. Het DIAG maakt meer onderscheid tussen groepen aan de onderkant van de schaal dan andere schalen. Dat komt omdat deze items zijn geschreven voor mensen met een licht/matige tot zeer ernstige verstandelijke beperking en omdat de normgroepen hieruit bestaan.
Ons advies
De verschillen van de instrumenten zijn bepalend voor de resultaten. Welke past het best bij jouw cliënt? Bekijk de inhoud van de items en bekijk waar de normgroepen uit bestaan. Kies dan het meest passende instrument voor jouw cliënt.
Het grootste verschil is dat het DIAG speciaal is ontwikkeld voor mensen met een matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking. De ABAS-3 is speciaal ontwikkeld voor het in beeld brengen van adaptieve vaardigheden voor de normale populatie personen, inclusief kinderen.
Met de ABAS-3 kun je een diagnose ‘verstandelijke beperking’ ondersteunen, door duidelijk te maken dat de persoon minimaal 2 standaarddeviaties beneden het gemiddelde scoort (dus beneden 70 tot 75), net als bij een IQ test.
Het DIAG is speciaal ontwikkeld voor mensen met een matige tot een zeer ernstige verstandelijke beperking en brengt specifiek de ernst van de verstandelijke beperking voor mensen uit deze groepen in beeld. Het DIAG maakt meer onderscheid tussen groepen aan de onderkant van de schaal. Dat komt omdat de items zijn geschreven voor mensen met een matige tot zeer ernstige verstandelijke beperking en de normgroepen hieruit zullen bestaan.
Ons advies
De verschillen van de instrumenten zijn bepalend voor de resultaten. Welke past het best bij jouw cliënt? Bekijk de inhoud van de items en bekijk waar de normgroepen uit bestaan. Kies dan het meest passende instrument voor jouw cliënt.
Dat is er niet, we gebruiken alleen tegenwoordig de term ‘adaptief gedrag’ in plaats van ‘sociale zelfredzaamheid’.
Sociale redzaamheid is de Nederlandse term voor adaptief gedrag dat in de jaren ’60 van de vorige eeuw is bedacht. Tegenwoordig wordt de rechtstreekse vertaling uit het Engels meer gebruikt om duidelijk te maken dat het om hetzelfde gaat. Adaptief gedrag in het Engels = adaptive behavior.
Ook mensen die niet kunnen spreken, lezen of schrijven hebben adaptieve vaardigheden. Hoe zie je dat dan? Dat zie je door op andere dingen te letten. Iemand kan laten zien dat hij/zij kan communiceren door zijn gedrag. Bijvoorbeeld door te wijzen of een bepaald geluid te maken. Dit kan ook door heel goed te letten op kleine signalen. Een verschil in het ritme van ademhalen is een voorbeeld hiervan. Hieraan kun je betekenis ontlenen. Het kan ook zijn dan iemand een deel van een vaardigheid kan uitvoeren: hij of zij houdt een lepel vast en probeert hier eten op te scheppen, maar doet de lepel nog niet naar de mond.
Als je een hoog IQ hebt begrijp je heel veel. Je kunt hoger scoren op een IQ test dan wat gemiddeld is in Nederland. Dan heb je een hoog IQ.
Voor adaptieve vaardigheden is dat juist niet zo. We hebben niet een professor in het goed kunnen fietsen of eten. Je beheerst adaptieve vaardigheden goed, voldoende of minder goed. Dat bepaalt de mate waarin iemand zich kan redden.
Er is wel een samenhang met IQ en adaptieve vaardigheden, maar die is niet zo hoog. De kans dat je meer vaardigheden hebt met een hoger IQ is wel wat groter.
Slechte adaptieve vaardigheden bestaan niet. Wel kun je ze minder goed beheersen dan de gemiddelde Nederlander. Dat kan een signaal zijn dat er sprake is van een verstandelijke beperking, maar het kan ook een andere oorzaak hebben. Bijvoorbeeld een depressie of een motorische aandoening.
Veelgestelde vragen over het DIAG-onderzoek
Gedragswetenschappers kunnen zich aanmelden voor de DIAG-studie via deze website.
- Voor een gedragswetenschapper: je meldt de cliënt aan en je vult het aanmeldformulier in, dit duurt 10 à 15 minuten.
- Voor een begeleider: je regelt de toestemming en je vult het DIAG in. Er wordt optioneel gevraagd om nog twee extra vragenlijsten in te vullen (ADESS en BPI-S; niet verplicht). Het invullen van het DIAG duurt tussen 20 en 40 minuten.
Ja, maar je kunt niet zelf aanmelden. Dat moet de gedragswetenschapper doen. Wil je meedoen, vraag dan de gedragswetenschapper om jouw cliënt aan te melden!
We krijgen feedback van begeleiders dat ze het een leuke ervaring hebben gevonden om het DIAG in te vullen. Daar zijn we heel blij mee. Dat geeft ons een signaal voor de gebruiksvriendelijkheid van de lijst. Voor begeleiders is het een uitstekend geschikt middel om de cliënt beter te leren kennen.
Dat kan zeker en heel graag! De aanmelding verloopt iets anders dan de procedure voor gedragswetenschappers. Ouders kunnen een mail sturen naar info@diagplatform.nl en dan nemen we contact op om de procedure door te nemen.
De bestaande instrumenten om adaptief gedrag te meten zijn verouderd. Deze zijn in de jaren ’70 ontwikkeld. Ondertussen is er veel veranderd in ons dagelijks leven. Denk aan de komst van het internet.
Vanaf 12 jaar.
Dit onderzoek gaat om het meten van adaptieve vaardigheden bij kinderen en volwassenen met een:
- matig/lichte verstandelijke beperking
- matige verstandelijke beperking
- ernstige verstandelijke beperking
- zeer ernstige verstandelijke beperking
Die vind je op de pagina als je klikt op de button ‘meedoen aan het onderzoek’ via de homepage. Daar kun je gerust op klikken, dat verplicht je nog tot niets!
Nee, dat mag helaas niet omdat het nu nog gaat om wetenschappelijk onderzoek.
In normale situaties dat je diagnostiek doet kunnen we het ons voorstellen dat dat meer informatie of een goed gesprek oplevert. Omdat dit gaat om wetenschappelijk onderzoek moet de afnameprocedure voor iedereen hetzelfde zijn. Het DIAG en eventueel overige lijsten moeten door één begeleider zelfstandig worden ingevuld, niet met een andere persoon, ook niet met een gedragswetenschapper. De enige lijst die samen mag worden ingevuld zijn de algemene vragen voorafgaand aan het invullen van het DIAG.
Dat kan, maar niet via deze website. Wil je de vragenlijst bekijken, stuur dan een mail naar het onderzoeksteam via info@diagplatform.nl
In de eerste bevestigingsmail die je hebt ontvangen van info@diagplatform.nl zie je het vragenlijstnummer staan in het onderwerp, die vind je ook op je PDF met resultaten.
In diezelfde mail zie je de voornaam van de cliënt staan. Mocht je die mail niet terug kunnen vinden (check ook de spambox!), neem dan gerust contact op met de onderzoekers en vermeld het vragenlijstnummer.
Bij de SRZ zijn er normgroepen. Dan kun je vergelijken met een referentiegroep, zodat je kunt inschatten of de cliënt hoog, gemiddeld of laag scoort ten opzichte van die groep.
Omdat we nu nog midden in het wetenschappelijke onderzoek zitten, is dat bij het DIAG nog niet mogelijk. Er zijn nu nog onvoldoende gegevens om te kunnen vergelijken. Met andere woorden: er zijn nog geen referentiegroepen.
Dat is juist de bedoeling van dit onderzoek: om in de nabije toekomst deze referentie / normscore te kunnen ontwikkelen.
Daarom is het ook zo belangrijk dat er zoveel mogelijk cliënten worden aangemeld voor dit onderzoek.
Veelgestelde vragen - fase 2b normgegevens
Die zijn klaar. Ze worden op de PDF met uitkomsten gezet, op de website en in de nieuwsbrief.
Dat klopt. Daarom hebben we de voorlopige normen grofmaziger gemaakt én moet je in je verslag vermelden dat deze normen met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, omdat de normen voorlopig zijn. We zullen een goede uitleg geven van hoe je ze interpreteert.
Zeker, heel graag! We doen ook nog een deelonderzoek naar de betrouwbaarheid van het invullen door ouders. Dus we vragen dan ook of u als ouder het DIAG drie weken later nog eens wilt invullen en of uw partner of broer/zus van de persoon het DIAG ook wil invullen.
Wil je meer weten over normering? Bekijk de uitlegvideo waarin Hinke je uitleg geeft: uitleg normering DIAG
Dat is afhankelijk van de snelheid waarmee deelnemers cliënten aanmelden. Ons doel is dat er begin 2026 een bruikbaar DIAG-instrument komt voor de praktijk.
Dat klopt, om alle data heel precies te verwerken en een artikel te schrijven, daar gaat veel tijd overheen. Inmiddels is er een artikel ‘under review’, zoals dat heet. Voordat het gepubliceerd wordt, moet het nog worden gecontroleerd op wetenschappelijke juistheid door andere wetenschappers. Ook hier gaat soms wel een half jaar tijd overheen.
Nee. Maar er zullen geen nieuwe vragen bijkomen. Ook de formulering van de vragen blijft gelijk. Daar is namelijk al het onderzoek op gebaseerd. Wel gaan we nog kijken of alle vragen goed genoeg bij het DIAG passen en bij de verschillende domeinen (subschalen). Dat kan betekenen dat er vragen uit gaan of dat er vragen zijn die beter bij een ander domein passen.
Ja, dat mag en dat kan. Het is aan de professional om een afweging te maken van hoe passend het diagnostisch instrument is dat wordt gebruikt bij een niveaubepaling. Op dit moment heeft ieder instrument voor het in kaart brengen van adaptieve vaardigheden voor- en nadelen. Uiteraard wordt een niveaubepaling nooit op basis van één enkel diagnostisch instrument gedaan. Wanneer je het DIAG gebruikt bij een indicatieaanvraag is het belangrijk te benoemen dat de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden omdat de normen voorlopig zijn. Daarnaast kun je onderbouwen waarom je het DIAG wel gebruikt (omdat het DIAG qua inhoud goed aansluit bij mensen met een zeer ernstige, ernstige en matige verstandelijke beperking).
– Je kunt het DIAG gebruiken voor een classificatie. Mits je, zoals altijd nodig is, deze doet samen met het gebruik van andere instrumenten, zoals een IQ test of je klinische beoordeling.
– Dit kun je gebruiken voor het doen van een indicatieaanvraag.
-Je kunt het DIAG kwalitatief gebruiken om te kijken welke vaardigheden een persoon heeft en welke vaardigheden hij nog kan leren. De stappen daartoe staan duidelijk omschreven.
